Nederlands

 
Carica papaya
Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·pa·ja
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord papaja papaja's
verkleinwoord papajaatje papajaatjes

Zelfstandig naamwoord

de papajam

  1. (bloemplanten) Carica papaya   een plant uit de familie Caricaceae  . De plant is verwant aan de bergpapaja (Vasconcellea cundinamarcensis, synoniem: Carica pubescens)
    (wikidata: papaja  )
  2. (fruit) vrucht van Carica papaya  
    (wikidata: papaja  )
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen