Nederlands

Uitspraak
  • (IPA in voorbereiding)
Woordafbreking
  • bos·gras·zan·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bosgraszanger bosgraszangers
verkleinwoord bosgraszangertje bosgraszangertjes

Zelfstandig naamwoord

de bosgraszangerm

  1. (zangvogels) Cisticola anonymus   een vogel uit de familie Cisticolidae  , een recent afgesplitste familie binnen de zangers van de Oude Wereld. Deze soort komt voor in het westelijke deel van Centraal-Afrika, met name van Nigeria tot Kameroen, Gabon, Congo-Brazzaville, zaïre en noordwestelijk Angola
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie