• bor·ste·lig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen borstelig borsteliger borsteligst
verbogen borstelige borsteligere borsteligste
partitief borsteligs borsteligers -

borstelig [1]

  1. ruigharig, ruwharig net zo als een borstel
    • De president van Turkije deed hem verdacht veel denken aan zeker dictatoriaal persoon met borstelig snorretje die in 1933 in Duitsland aan de macht kwam 
     Hij leek een permanente glimlach te hebben onder zijn borstelige snor en was hier in de wildernis duidelijk in zijn element.[2]
90 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be