boomwortel
  • boom·wor·tel
enkelvoud meervoud
naamwoord boomwortel boomwortels
verkleinwoord boomworteltje boomworteltjes

de boomwortelm

  1. (plantkunde) wortel waarmee een boom vastzit in de grond
     Ik struikelde over een boomwortel of een steen en viel.[2]
     US Open-kampioen Rory McIlroy raakte op zijn derde hole een boomwortel en werd behandeld aan zijn pols. Hij maakte zijn ronde wel af en kwam uit op 70 slagen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
  3.   Weblink bron “Recordronde Stricker, Woods klungelt” (12-08-2011), NOS