bookmaker
- book·ma·ker
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bij wie men weddenschappen afsluit’ voor het eerst aangetroffen in 1880 [1]
- uit het Engels bookmaker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bookmaker | bookmakers |
verkleinwoord |
- (beroep) Engelse uitdrukking voor iemand die het mogelijk maakt om te wedden (gokken) op de uitslag van een wedstrijd, toernooi of gebeurtenis
- Bij de bookmakers kon je gokken op de uitslag van het Brexit-referendum.
- Het was de uitkomst van een zenuwslopende stemming waarbij Laurence, de absolute topfavoriet van de bookmakers, bij de jury enigszins teleurstellend als derde eindigde met 231 punten. Zweden won bij de vakjury’s voor het verrassende Noord-Macedonië. [3]
- Het woord bookmaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bookmaker" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bookmaker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Stefan Raatgever 19 mei. 2019 Duncan doet waar Nederland na 44 jaar naar smachtte
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be