• bo·nus·va·der
enkelvoud meervoud
naamwoord bonusvader bonusvaders
verkleinwoord

de bonusvaderm

  1. iemand die de nieuwe mannelijke partner is van iemands moeder
     Het was een fijne belevenis, ook al zeurde Erkki erover dat de film zo lang was als zeven zware jaren, en later had hij het vooral over de vreselijke bisschop Vergérus en papa moest beloven dat hij nooit zo'n bonusvader zou worden. Dat beloofde hij natuurlijk, nadat hij kort had nagedacht over wat 'bonusvader' kon betekenen.[1]
     Jan-Willem is bonusvader van de twee jonge zoons van zijn vriendin: ‘Ik had nog nooit een luier verschoond’.[2]


  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  2.   Weblink bron
    Sanne Wolters
    “De ‘paniekjaren’ van succesvolle vrouwen: ‘Ze denken vaak dat vlot zwanger worden nog wel lukt’” (25-04-2022), Tubantia