• bonds·volk
enkelvoud meervoud
naamwoord bondsvolk bondsvolken
verkleinwoord

het bondsvolko [1]

  1. (religie) het volk waarmee Jahwe een speciaal verbond heeft gesloten; het uitverkoren volk
     Een zin ook die er alleen maar in kon komen op basis van het stupide pro-Israëlsentiment dat Nederland nu al decennia op basis van Holocaustschuldgevoelens en protestantse theologische verslaving aan het Bondsvolk in gijzeling houdt.[2]
     Samen met de ontkerkelijking sneuvelde in de jaren zestig en zeventig de gedachte van Israël als ‘Bondsvolk’, en met het aantreden van de uitgesproken rechtse Likoed-premier Menachem Begin ging in 1977 ook Israëls socialistische reputatie teloor.[3]
64 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Bezetting? Beroving!” (29/10/2010), HP de Tijd
  3.   Weblink bron “Bent u ook zo moe van het Midden-Oosten?” (23/11/2012), HP de Tijd
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be