• bo·lig·hus
Naar frequentie 71523
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bolighus     bolighuset     bolighus     bolighusa
bolighusene  
genitief   bolighus'     bolighusets     bolighus'     bolighusas
bolighusenes  

bolighus, o

  1. (bouwkunde) woonhuis
    «Det ble igangsatt arbeider med ett bolighus
    Er werd gestart met een woongebouw.