• bo·lig
  • Afleiding van het Noorse werkwoord bo met het achtervoegsel -lig
Naar frequentie 10060
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bolig     boligen     boliger     boligene  
genitief   boligs     boligens     boligers     boligenes  

bolig, m

  1. woonplaats
  2. woning
    «Oslo blir stadig dyrere for deg som skal leie bolig
    Oslo wordt steeds duurder voor u om een woning te huren.
  • [2]: fri bolig
gratis woning