• som·mer·bo·lig
  • Samenstelling van de Noorse zelfstandige naamwoorden sommer en bolig
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sommerbolig     sommerboligen     sommerboliger     sommerboligene  
genitief   sommerboligs     sommerboligens     sommerboligers     sommerboligenes  

sommerbolig, m

  1. zomerhuis, zomerverblijf