• bo·la

bola

  1. bal
  2. bol


Naar frequentie 25491

bola

  1. genitief onbepaald mannelijk meervoud van bolur


  • bo·la
Naar frequentie zeldzaam

bola

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bole

har bola

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bole

bola

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van bole

bola

  1. nominatief bepaald onzijdig meervoud van bol


  • bo·la

bola

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast bole, zie aldaar

bola

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bola

har bola

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bola

bola

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van bola

bola

  1. tegenwoordige tijd gebiedende wijs van bola

bola

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bole

har bola

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bole

bola

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van bole

bola

  1. tegenwoordige tijd gebiedende wijs van bole

bola

  1. nominatief bepaald onzijdig meervoud van bol


bola v

  1. bol
  2. bal


bola

  1. bal


bola

  1. maag