boeroeper
- boe·roe·per
- Samenstellende afleiding van boe en de stam van roepen met het achtervoegsel -er
- samenstelling van boe en roeper
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boeroeper | boeroepers |
verkleinwoord |
de boeroeper m
- toeschouwer die luidruchtig zijn ongenoegen laat blijken
- Het publiek, enkele boeroepers daargelaten, bleek laaiend enthousiast.
- Het woord boeroeper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.