roeper
- roe·per
- Naamwoord van handeling van roepen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roeper | roepers |
verkleinwoord | roepertje | roepertjes |
de roeper m
- iemand die roept bijv. een afslager
- iets waarmee men kan roepen, een megafoon of scheepsroeper
- Het woord roeper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "roeper" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be