• boe·ren·zegs·wijs
enkelvoud meervoud
naamwoord boerenzegswijs boerenzegswijzen
verkleinwoord - -

de boerenzegswijsv / m

  1. (taalkunde) uitdrukking die gebruikt wordt op het platteland
     Dat één Vlaming naar de boerenzegswijs drie Fransen waard is, dat hij de laaiende zonnebrand van de zomer zo goed verdraagt als de mist en de regen van het herfstseizoen en voortwroet met zijn felle werkdrift, dat valt nog te verklaren uit het feit dat hij van een sterk en nijver ras stamt en daarbij zoveel verdienste als maar mogelijk is mee naar huis wil brengen.[1]
  1.   Weblink bron
    Rogier van Aerde
    "Hier is geen werk voor mijne handen" in: De Katholieke Illustratie, jrg. 93 nr. 23 (6 juni 1959), De Spaarnestad, Haarlem, p. 31 kol. 1