• boe·del·red·der
enkelvoud meervoud
naamwoord boedelredder boedelredders
verkleinwoord

de boedelredderm

  1. (juridisch) uitvoerder van een testament
  2. (juridisch) uitvoerder van een faillissement
     Striptekenaars zijn boos op de curator van het failliete stripmuseum Strips! in Rotterdam. De boedelredder zou 75 euro vragen aan striptekenaars die hun uitgeleende werken terug willen halen.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Striptekenaars boos op curator Rotterdams stripmuseum” (Zaterdag 19 augustus 2017, 18:28), NOS