Koperen blakers
  • bla·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord blaker blakers
verkleinwoord blakertje blakertjes

de blakerm

  1. lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat
vervoeging van
blakeren

blaker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blakeren
    • Ik blaker. 
  2. gebiedende wijs van blakeren
    • Blaker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blakeren
    • Blaker je? 
60 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[3]