blakeren
- bla·ke·ren
- In de betekenis van ‘zengen’ voor het eerst aangetroffen in 1415 [1]
- Een frequentatieve vorm van blaken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
blakeren |
blakerde |
geblakerd |
zwak -d | volledig |
blakeren
- overgankelijk, (scheepvaart) het hout van een scheepswand blootstellen aan vuur om het te bevrijden van wormvraat
- Als onderdeel van het onderhoud blakerden zij het schip.
- overgankelijk oppervlakkig verkolen door blootstelling aan vuur
- De stammen van deze bomen zijn nog geblakerd door de bosbrand die hier twee jaar geleden woedde.
- Het woord blakeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blakeren" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "blakeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be