blaf
- blaf
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | blaf | - |
verkleinwoord | blafje | blafjes |
de blaf m
- het geluid van een hond
- Onze hond heeft een zware blaf, maar gelukkig is hij erg rustig.
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
stellend | |
---|---|
onverbogen | blaf |
verbogen | blaffe |
blaf
vervoeging van |
---|
blaffen |
blaf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blaffen
- Ik blaf.
- gebiedende wijs van blaffen
- Blaf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blaffen
- Blaf je?
- Het woord blaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blaf" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be