• bij·men·gen

bijmengen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijmengen
mengde bij
bijgemengd
zwak -d volledig
  1. door mengen een stof toevoegen
    • De voorraad strooizout in Twente is zo krap, dat de gemeenten zand gaan bijmengen om de komende dagen afdoende te kunnen strooien. Twente Milieu kondigde gisteren aan binnenkort een proef te zullen houden met het sproeien van pekelwater. [2] 
    • In 2009 was vervoer, door het verbruik van biobrandstoffen, nog goed voor 18 procent van alle eindverbruik van hernieuwbare energie. In 2010 liep dit terug tot 11 procent. Het gaat daarbij vooral om het bijmengen van biobrandstoffen in gewone benzine en diesel. [3] 
    • Het is de bedoeling dat alle duizenden Nederlandse tankstations in de loop van volgend jaar 10 procent biobrandstof gaan bijmengen in de benzine. Dan verdwijnt mogelijk de aanduiding Euro 95 geleidelijk. Na voltooiing van die operatie maken de E5-stickers plaats voor exemplaren met E10. In veel Europese landen leveren tankstations overigens al lang E10, maar in ons land nog nauwelijks. [4] 
87 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[5]