• bij·ge·dach·te
enkelvoud meervoud
naamwoord bijgedachte bijgedachtes
bijgedachten
verkleinwoord

de bijgedachtev

  1. een extra opinie die men heeft naast de oorspronkelijke of wenselijke gedachte
     De eerste keer dat ik in de bioscoop twee mannen samen in bed zag liggen, was in een korte film met Laurel en Hardy. Het tafereel oogde zo vanzelfsprekend en onschuldig dat ik geen enkele bijgedachte had. Het duo gedroeg zich bovendien als twee kibbelende kleuters, geenszins als potentiële minnaars.[2]
     ‘Moet je nou eens goed luisteren, flapdrol. Ik heb het je al eerder gezegd: iedereen is onschuldig tot het tegendeel bewezen is. Waarom geldt dat niet meer voor coureurs? Waarom moeten die zich om iedere versnelling verantwoorden? En waarom kunnen mensen zoals jij niet meer gewoon zonder cynisme genieten van mooie sport, van aanvalslust, van courage, van grinta, van de allesoverheersende wil om te winnen? Waarom moet je er steeds bijgedachten bij hebben?’[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Ab Zagt
    “Homo's en lesbiennes in films zorgen vaak voor gedoe” (06-08-2017), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Geschreven door:Frank Heinen
    “De grootsheid van Vincenzo Nibali: een laatste twistgesprek met mezelf” (25/07/2014), HP de Tijd