Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·blad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bijblad bijbladen
verkleinwoord bijblaadje bijblaadjes

Zelfstandig naamwoord

bijblad o [2]

  1. bijvoegsel bij een krant of andere publicatie
    • Peter Brusse schreef een liefdevolle biografie, en meteen een prachtig stuk persgeschiedenis. Als ik mag eindigen met een citaat zoals verslaggevers dat weleens doen: „Op zaterdag 19 november 1927 moest ook de NRC eraan geloven. Op die dag verscheen de krant met een geïllustreerd bijblad. Plaatjes in een deftige krant! Er waren lezers die erom gevraagd hadden. Anderen lieten weten geen foto’s in hun lijfblad te dulden. Geen frivoliteiten in een serieuze krant! Na lang beraad werd besloten tot een apart geïllustreerd bijvoegsel dat in de eigenlijke krant werd geleefd. De lezer kon het bijblad terzijde leggen.” NRC is altijd NRC geweest. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen