• be·ze·ve·ren

bezeveren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bezeveren
bezeverde
bezeverd
zwak -d volledig
  1. zeuren, zaniken, klagen
     Anyway, ik wil thuis nog graag wel eens een potje ongeremd zaniken. De meeste mensen verbruiken al hun gezeur tegenwoordig op sociale media, maar dat vind ik zonde. Er valt zoveel meer te bezeveren in het echte leven.[2]
  2. met kwijl nat maken
46 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “34.797 uur voetbal en wijze woorden van Hans de Booij (alias de vriendin)” (23/01/2017), HP de Tijd
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be