bezeveren
- be·ze·ve·ren
- van Middelnederlands beseveren, op te vatten als samenstellende afleiding van zever zn met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en [1]
bezeveren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bezeveren |
bezeverde |
bezeverd |
zwak -d | volledig |
- zeuren, zaniken, klagen
- ▸ Anyway, ik wil thuis nog graag wel eens een potje ongeremd zaniken. De meeste mensen verbruiken al hun gezeur tegenwoordig op sociale media, maar dat vind ik zonde. Er valt zoveel meer te bezeveren in het echte leven.[2]
- met kwijl nat maken
- [2] kwijlen
- Het woord 'bezeveren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezeveren" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “34.797 uur voetbal en wijze woorden van Hans de Booij (alias de vriendin)” (23/01/2017), HP de Tijd
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be