bezeuk

  1. eerste en derde persoon enkelvoud en tweede persoon meervoud in de tegenwoordige tijd van bezeuke
  2. enkelvoud gebiedende wijs van bezeuke

bezeuk o

  1. bezoek



bezeuk

  1. bezoek; het bezoeken, de visite
  2. bezoek; de personen die op visite zijn of komen, de verzamelde bezoekers


enkelvoud meervoud
naamwoord bezeuk bezeuken
verkleinwoord

bezeuk

  1. bezoek; het bezoeken, de visite
  2. bezoek; de personen die op visite zijn of komen, de verzamelde bezoekers


enkelvoud meervoud
naamwoord bezeuk bezeuken
verkleinwoord

bezeuk

  1. bezoek; het bezoeken, de visite
  2. bezoek; de personen die op visite zijn of komen, de verzamelde bezoekers