bevuilen
- be·vui·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bevuilen |
bevuilde |
bevuild |
zwak -d | volledig |
bevuilen
- overgankelijk vuil maken; verontreinigen
- Hij bevuilde van de schrik zijn nieuwe pak.
- ▸ Om haar heen lag braaksel, de achterkant van haar nachtjapon was bevuild.[1]
1. vuil maken; verontreinigen
- Het woord bevuilen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bevuilen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be