• be·ver·geil
enkelvoud meervoud
naamwoord bevergeil -
verkleinwoord - -

bevergeil

  1. (dierkunde) uitscheidingsproduct van bevers uit een klier tussen de anus en geslachtsorganen waarin castoreum wordt gevormd
    • Bevergeil, door Bilderdijk in De ziekte der geleerden (1807) nog aanbevolen tegen kramp, wordt tegenwoordig alleen nog gebruikt in de parfumindustrie