betreden
- be·tre·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
betreden |
betrad |
betreden |
klasse 5 | volledig |
betreden
- overgankelijk zich ergens (met de voeten) op begeven
- Hem werd gezegd dat hij de zolder in verband met instortingsgevaar maar beter niet kon betreden.
- ▸ Toen ze de oase verlieten en de onderste trede van de marmeren trap betraden die naar de loge van het hotel leidde, hoorden ze in de verte de bulderende stem van Joop.[1]
- de wereld betreden: geboren worden
- ▸ Er is me verteld dat ze een pijnlijke dood is gestorven toen mijn broertje deze wereld poogde te betreden, zonder daarin te slagen.[2]
1. zich ergens (met de voeten) op begeven
- vervoeging van betreden: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: | betreden… |
geen verbogen vorm |
betreden
- voltooid deelwoord van betreden
- Het woord betreden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "betreden" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be