bestaanszekerheid

  • be·staans·ze·ker·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord bestaanszekerheid bestaanszekerheden
verkleinwoord

de bestaanszekerheidv

  1. het vertrouwen dat een organisatie zal blijven voortbestaan
    • Aanleiding voor de gesprekken met BTW is dat eigenaar Bert Kolfoort van BTKzorg gebruik wil maken van zijn pensioen. Een andere belangrijke reden zijn de strenge eisen die gemeenten en zorgverzekeraars stellen aan thuisorganisaties. "Bedrijven moeten een bepaalde omvang hebben om te voldoen aan inkoopeisen en medische zorg, tot in de verste uithoeken van het verzorgingsgebied. Schaalvergroting biedt meer bestaanszekerheid voor de langere termijn", aldus Kolfoort. Hij stopte op 1 oktober 2015 al als directeur van BTKzorg. [2] 
  2. het vertrouwen dat iemand mag hebben dat basisbehoeften zoals voeding, kleding, veiligheid, huisvesting, medische zorg en opleiding aanwezig zullen blijven
    • De Hond denkt dat na de volgende verkiezingen in Nederland nog een moeilijke situatie kan ontstaan als 'de kiezers van de grootste of een na grootste partij niet aan hun trekken komen' als het op het vormen van een regering aankomt. Het gaat vooral om mensen 'met lage opleiding, die zich het meest bedreigd voelen (zowel in hun financiële bestaanszekerheid als in hun manier van leven) door de wereldwijde veranderingen in samenleving en economie. [3] 
    • "Maar daaronder zitten veel minder opgeleiden die de dynamiek van de arbeidsmarkt en de samenleving veel minder gemakkelijk kunnen bijhouden. Die mensen vrezen te verliezen wat ze hebben en zou je meer bestaanszekerheid moeten bieden, onder meer door goede scholing aan te bieden." [4]