• bes·ser
mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk
enkelvoud
onzijdig
enkelvoud
meervoud
nominatief bessrer bessri besser bessre
datief bessrem bessrer bessrem bessre
accusatief bessrer bessri besser bessre

besser

  1. vergrotende trap van gut
  2. beter
    «Ich find aa oft as Supp besser ee paar Daage schpeeder schmeckt.»
    Ik merk ook vaak dat soep een paar dagen later beter smaakt.

[1]: besser

  1. nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud vergrotende trap van besser

[2]: besser

  1. nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud stellende trap van besser