• be·slui·te·loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen besluiteloos besluitelozer besluiteloost
verbogen besluiteloze besluitelozere besluitelooste

besluiteloos

  1. niet in staat een besluit te nemen en daardoor inactief
    • De besluiteloze houding van het bestuur leidde tot de ondergang van het bedrijf. 
    • De vijf Roodhoofden keken elkaar bevreemd aan. Zij wisten niets van de toestand in de stad. Alle vijf hadden ze drie weken doorgebracht aan de Grote Aqua en veel boodschappers kwamen er die kant niet op. Ze bleven besluiteloos staan. Het was stil, ijzig en angstwekkend stil.[1] 
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 94
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be