Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·slui·te·loos·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord besluiteloosheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de besluiteloosheidv

  1. het besluiteloos zijn
    • De besluiteloosheid van de zwakke bestuurder deed het bedrijf weinig goed. 
    • De besluiteloosheid van de arts deed zijn patiënten weinig goed. 
     Onzekerheid, besluiteloosheid, twijfel: de verschillende namen kwamen allemaal op hetzelfde neer.[1]
Synoniemen
  1. wispelturigheid
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen