berooid
- be·rooid
- Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘arm’ voor het eerst aangetroffen in 1488 [1]
- Ontleend aan het Friese beroaid (berooid).
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | berooid | berooider | berooidst |
verbogen | berooide | berooidere | berooidste |
partitief | berooids | berooiders | - |
berooid
- zonder geld of andere bezittingen
- Het woord berooid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "berooid" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "berooid" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
berooid