• be·roe·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beroepen
beriep
beroepen
klasse 7 volledig

beroepen

  1. wederkerend ~ op: zijn positie verdedigen door te verwijzen naar een bestaande regel of wet
    • Hij beriep zich op de wet op vrije nieuwsgaring. 
     Haar verdediging beriep zich echter op het feit dat ze hen toch moeilijk ongegeneerd aan kon staan gapen.[2]
  2. overgankelijk iemand vragen de verantwoordelijkheden van voorganger van een kerkelijke gemeente op zich te nemen
    • Men beriep hem het volgende jaar in Kampen. 

de beroepenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord beroep
  • vervoeging van beroepen: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: beroepen…
geen verbogen vorm

beroepen

  1. voltooid deelwoord van beroepen
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]