Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • berg·piek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bergpiek bergpieken
verkleinwoord bergpiekje bergpiekjes

Zelfstandig naamwoord

de bergpiekv / m

  1. de piek van een berg
     Ondertussen was de herfst in Washington overal zichtbaar om me heen en op de heuvels zag je een lappendeken aan kleuren: rode herfstbladeren, weelderige okergele weiden, mosgroene bossen, turquoise meren en verse witte bergpieken.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers