beoefenen
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
beoefenen | |
beoefeninɡ |
- be·oe·fe·nen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beoefenen |
beoefende |
beoefend |
zwak -d | volledig |
beoefenen
- overgankelijk bij regelmaat zich in iets bekwamen
- Kunst beoefenen.
- De Elamitische taal wordt maar door zeer weinigen beoefend.
1. bij regelmaat zich in iets bekwamen
- Het woord beoefenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beoefenen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be