• be·oe·fen·de
vervoeging van
beoefenen

beoefende

  1. enkelvoud verleden tijd van beoefenen
    • Ik beoefende. 
    • Jij beoefende. 
    • Hij, zij, het beoefende. 
  2. verbogen vorm van beoefend, voltooid deelwoord van beoefenen