• be·ne·fi·ci·air
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onder beneficie’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
  • afgeleid van het Franse bénéficiaire of van beneficie met het achtervoegsel -air [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen beneficiair beneficiairder beneficiairst
verbogen beneficiaire beneficiairdere beneficiairste
partitief beneficiairs beneficiairders -

beneficiair [3]

  1. (juridisch) onder beneficie
80 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]