beneficie
- be·ne·fi·cie
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voorrecht’ voor het eerst aangetroffen in 1462 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beneficie | beneficies beneficiën |
verkleinwoord | - | - |
- Het woord beneficie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beneficie" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
53 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "beneficie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ beneficie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
beneficiar |
beneficie
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van beneficiar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van beneficiar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van beneficiar
vervoeging van |
---|
beneficiarse |
beneficie
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van beneficiarse
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van beneficiarse
- gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van beneficiarse