• be·nau·we·nis
enkelvoud meervoud
naamwoord benauwenis benauwenissen
verkleinwoord

de benauwenisv

  1. benauwde gevoel van beklemming
    • Ik denk dat ‘Apeldoorn’ voor u de benauwenis van het nakende leven als staatshoofd in één keer glashelder heeft gemaakt. En uitvergroot. U zult nog minder mogen, nog minder ‘gewoon’ kunnen doen, en na ‘Apeldoorn’ bent u ook fysiek kwetsbaarder dan ooit – behalve paparazzi, loeren er ook sluipschutters op u en uw familie. [2] 
    • De serie Perception of the Weary Eye doet je wanen in een droomwereld waarin rust en poëzie te vinden zijn, maar ook de onvermijdelijke verwarring, vermoeidheid en benauwenis. [3] 
77 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. HP de Tijd 09/10 | 2009 Frans van Deijl We zijn u zat Koninklijke Hoogheid
  3. HP de Tijd 06/06 | 2015 Nick Muller Eindexpo 2015: Anne Paternotte
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be