[3] na wegbreking belending
  • be·len·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord belending belendingen
verkleinwoord

de belendingv

  1. begrenzing, grens
  2. erf
  3. een aangrenzend huis of perceel
43 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[2]