belenden
- be·len·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
belenden |
belendde |
belend |
zwak -d | volledig |
belenden [3]
- (van onroerend goed) liggen naast [4]
- Het woord 'belenden' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "belenden" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[5] |