• bek·ken·trek·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord bekkentrekker bekkentrekkers
verkleinwoord bekkentrekkertje bekkentrekkertjes

de bekkentrekkerm [2]

  1. iemand die voor de grap gekke gelaatsuitdrukkingen aanneemt
    • Thomas Voeckler was vandaag weer een opvallende figuur in de etappe richting Lille. De gekke bekkentrekker hield zijn solovlucht voor bekeken op 15 kilometer van de streep, maar amuseerde zich rot, zo reageerde hij na afloop van de vierde rit.[3] 
  2. walging veroorzakend eten
    • "Wat leuk dat deze oma's nog zo actief zijn," zeggen we nog opbeurend tegen elkaar. Tot we het eten proeven, dat zelfs in het meest ingedutte bejaardentehuis nog voor een opstand zou zorgen. De kaneelwijn blijkt een bekkentrekker, de koude pannenkoek met schimmelkaas en mossel zorgt voor een smakenpalet waar wij niet mee kunnen omgaan.[4] 
94 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  1. bekkentrekker op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Standaard 8 juli 2014 om 18:55 door jtp Voeckler: 'Had plezier vandaag'
  4. Tubantia Hanneke van Houwelingen & Carla van der Wal 22 juli 2015 Excuus voor oma's om los te gaan
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be