beharing
- be·ha·ring
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beharing | |
verkleinwoord |
de beharing v
- de verzameling haren die de huid van mens of dier bedekken
- Barazite verscheen na afloop voor de camera, in zijn bezwete voetbaltenue. Eén grassprietje plakte op zijn voorhoofd, in contrast met zijn zwarte beharing. Over de rotsfeer in de kleedkamer kwam hij tegen verslaggever Jan Joost van Gangelen met een mooie zin: „Kisten vliegen door de lucht, woorden vallen.”[2]
- Het woord beharing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beharing" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Wilfried de Jong 18 april 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be