Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·haag·zucht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord behaagzucht
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de behaagzuchtv / m

  1. het overdreven verlangen om het anderen naar de zin te maken, en met name om anderen te verleiden
    • Olyslaegers maakt invoelbaar hoe de gruwelijkheden die zich voor Wils neus afspelen, uitgevoerd zowel door leden van het verzet als door de collaboratie, maar nauwelijks met politiek of morele standpunten te maken hebben. Veeleer zijn de beweegredenen particulier: winstbejag, persoonlijke wrok, behaagzucht en - hoe banaal kun je het krijgen? - verveling.[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Shira Keller 16 september 2016