behaag
- be·haag
vervoeging van |
---|
behagen |
behaag
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behagen
- Ik behaag.
- gebiedende wijs van behagen
- Behaag!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van behagen
- Behaag je?
- Het woord behaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.