balsemien
- bal·se·mien
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1663 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | balsemien | balsemienen |
verkleinwoord | - | - |
- (plantkunde) Impatiens plantengeslacht behorend tot de tweezaadlobbigen
- Gerritsen laat hop welig tieren tussen bomen en struiken, een stuk bos mag verwilderen tot het eiken-hulstbos dat hier in de oertijd groeide, balsemien kreeg de status van borderplant en een grote brandnetel staat subtiel te pronken in een Spaanse pot.[3]
- Het woord balsemien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "balsemien" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
29 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "balsemien" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ balsemien op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Groene stijlkamers, NRC Handelsblad, 25 september 1999
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be