Impatiens balsamina
  • bal·se·mien
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1663 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord balsemien balsemienen
verkleinwoord - -

de balsemienv / m

  1. (plantkunde) Impatiens   plantengeslacht behorend tot de tweezaadlobbigen
    • Gerritsen laat hop welig tieren tussen bomen en struiken, een stuk bos mag verwilderen tot het eiken-hulstbos dat hier in de oertijd groeide, balsemien kreeg de status van borderplant en een grote brandnetel staat subtiel te pronken in een Spaanse pot.[3] 
54 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[4]