bakfietsouder
- bak·fiets·ou·der
- samenstelling van bakfiets zn en ouder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bakfietsouder | bakfietsouders |
verkleinwoord |
de bakfietsouder m
- vader of moeder die hun kinderen met een bakfiets vervoeren
- ▸ De Luizenmoeder. Heel knap om in dit genre, de comedy, nog zo onderscheidend en origineel te zijn. Zeldzaam knap gemaakte spiegel voor de zogenaamde yuppen, de bakfietsouders[1]
- ▸ Vanochtend werd ik voor de zoveelste keer bijna door een bakfietsouder omver gereden, terwijl ik met mijn zoontje het zebrapad trachtte over te steken. Toen ik er wat van zei, volgde educatief de middelvinger. Fietsen is goed voor het milieu, maar het asociale fietsgedrag van velen zorgt voor een steeds onvriendelijker leefklimaat in de stad.[2]
- bakfietsgezin, bakfietskind
- Het woord bakfietsouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Het woord bakfietsouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Gudo Tienhooven“De meedogenloze lachspiegel van Juf Ank” (21-06-2018), Tubantia