bakfietsmoeder
- bak·fiets·moe·der
- samenstelling van bakfiets zn en moeder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bakfietsmoeder | bakfietsmoeders |
verkleinwoord |
de bakfietsmoeder v
- moeder die haar kinderen vervoert in een bakfiets
- ▸ De telefoon in de hand,, met (te) veel naast elkaar rijden en dan geen ruimte maken, bakfietsmoeders/bakfietsvaders naast elkaar en schelden als er iets van wordt gezegd. In het weekeinde groepen sportfietsers met zeer hoge snelheid.[1]
- Het woord bakfietsmoeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron M. Methorst“M. Methorst betwijfelt of de fietspaaltjes nou het grootste gevaar zijn voor de fietsers.” (05 aug. 2022), De Telegraaf