bakeliet
- ba·ke·liet
- eponiem: afgeleid van de Belgisch-Amerikaanse uitvinder en scheikundige Baekeland met het achtervoegsel -iet, in de betekenis van ‘harde kunsthars’ voor het eerst aangetroffen in 1909 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bakeliet | - |
verkleinwoord | - | - |
het bakeliet o
- (scheikunde) allereerste volledig synthetische (harde) kunststof, fenolhars
1.
- Het woord bakeliet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bakeliet" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "bakeliet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be