• ba·gel
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘rond, hartig hardgebakken broodje met een gat in het midden’ voor het eerst aangetroffen in 1999 [1]
  • Herkomst: Jiddisj [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bagel bagels
verkleinwoord

de bagelv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (voeding) bepaald rond broodje met gat in het midden (waarvan de naam in de Engelse spelling 'bagel' ingeburgerd is geraakt)
90 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]