badineren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ba·di·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schertsen’ voor het eerst aangetroffen in 1720 [1]
- van het Franse badiner met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
badineren |
badineerde |
gebadineerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
badineren
- inergatief een spottende opmerking maken
- Het is niet mijn bedoeling te badineren.
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord badineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "badineren" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ "badineren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be